Jezus werd in de week voor zijn kruisiging gezalfd, door een zekere Maria, met nardusmirre uit een kruikje, dat de inhoud van een pond had.
Zijn discipelen verweten Hem dat deze dure vloeistof niet verkocht werd voor een hoge prijs om dit bedrag aan de armen te schenken.
Maar de Heer wees hen terecht en legde uit dat er later altijd nog aan de armen zou kunnen worden gedacht en gegeven. Daarmee bedoelde Hij dat Hij nog maar heel korte tijd in hun midden zou zijn. Deze vrouw begreep al dat Hij binnen korte tijd gevangen en gedood zou worden. Nu het nog kon, zalfde zij Hem tere ere van zijn begrafenis.
Het was vooral de inhalige Judas van Iskariot, die zijn Heer beschuldigde van deze vermeende verkwisting. Zijn plan was heimelijk om bij de verkoop het geld voor zichzelf te houden.
Wie deze vrouw toch was? Velen denken dat het Maria Magdalena was, of een onbekende Maria. Maar Johannes 12: 1-8 wijst er duidelijk op dat het de zuster van Martha was. Denk hierbij aan de twee vrouwen Martha en Maria uit Bethaniƫ, waar Jezus dikwijls te gast was. Bij haar daad toonde zij meer begrip voor Jezus dan Zijn omringende discipelen. Heel voorspellend en terecht kwam uit Jezus' mond dat deze vrouw bij de prediking van het Evangelie, waar dan ook in de wereld, steeds genoemd en herdacht zou worden.
Wat had deze Maria er niet voor over gehad om deze zo kostbare vloeistof uit te kunnen schenken over het hoofd van de Heer? Zij leefde bescheiden en eenvoudig. Wellicht had zij er een heel jaar, misschien nog wel iets langer over gedaan om steeds iets van haar geld opzij te leggen en dit op te sparen om ooit deze weldaad aan haar Heiland te bewijzen.