Siebe, een jongetje van zeven jaar, woonde in Drachten en wandelde vaak in de parken van dit heel grote dorp.
“Wat klinkt dat geruis in bomen en struiken verrukkelijk,” mijmerde Siebe. “Misschien zijn het wel de stemmen van engelen, die zich niet willen laten zien. Maar hun stemmen zweven voort, almaar verder en verder. Dat geeft mij het gevoel dat God steeds om mij heen is.”
Op een Zaterdagmiddag ging Siebe met zijn ouders naar het bos van Olterterp, vlakbij Beetsterzwaag. In hotel-restaurant Het Witte Huis genoot hij van een flesje Sinas. Moeder liet zich haar kopje dampende koffie smaken, terwijl vader een lekker biertje dronk.
Even later stond vader aan de rand van het bos met iemand te praten. Moeder luisterde naar de vogels, die op een tak zaten te zingen.
Siebe kreeg een eigenwijs plannetje:
“Wacht, ik ren nog gauw even naar de grote bosvijver.” Daar gingen zijn rappe voeten over de zandweg. De vroege zomeravond begon al een beetje te schemeren tussen de bomen. Schaduwen gleden over de grond. Opeens… Het leek wel of er een groot schimmig huis in het bos stond. Verschrikt en angstig stond Siebe stil. Klonk er gebrom vanuit dat spookachtige huis? Ja, een stem zoemde dreigend. Tegelijk hoorde Siebe het geluid van vallend en spattend water…
“O, daar zitten boze geesten!” schrok het bange ventje. “Gauw weer naar vader en moeder toe,”
“Lieve Heer, beschermt u mij,” prevelde Siebe, terwijl hij harder rende dan ooit tevoren. Zwaar hijgend dook hij eindelijk in moeders armen.
“Jongen, waarom ben je weggelopen?” verweet ze hem.
‘Mamma, de duivel loert op ons!” schreeuwde Siebe nog buiten zichzelf van opwinding. Hij vertelde van dat griezelige huis.
”Siebe toch,” lachte vader. “De schaduwen van de late zon en de koele wind hebben jou wel al te veel denkbeelden gegeven. Alles is in orde. We gaan naar huis toe.”
Zo’n twee jaar later ploeterde Siebe op een zonnige dag in het meer de Leyen. Hij kon al een beetje zwemmen. Het meer was ondiep; daarom kon je nog een heel eind door het water lopen. Na een uur ging Siebe weer naar de kant, moe van het baden en spetteren.
“Ga even lekker liggen,” zei moeder, terwijl ze een grote handdoek voor hem uitspreidde. Siebe vlijde zich op de zachte stof, die ook een klein beetje kriebelde. De zonnestralen maakten hem slaperig. Spoedig dutte hij in.
Het was donkere nacht bij het meer. Er waren maar enkele sterren te zien. De riethalmen bij de oever wezen als heel lange, dunne vingers naar boven, pikzwart en vragend…
In de wijde lucht begon muziek te klinken. Tegelijk zweefden rode vuurbollen langs de zwarte hemel. Die verschijnselen, zongen luid, eenstemmig.
Vader stond naast Siebe, en vertelde:
“Dat zijn ooievaars, in andere gedaantes. Ze trekken snel weg en gaan de verte achterna, een verte, die zelf ook steeds verder gaat.”
De rode vuurbollen verdwenen. Daarna verschenen gele vuurbollen, waarbij een andere wijs klonk dan daarnet.
“Nu zien we pelikanen,” ging vader verder. “Zij probeerden hier te wonen, maar voelden zich er toch niet thuis. Ook die vogels zoeken de verte. Misschien is hun verte wel het leefgebied, waar ze vandaan kwamen.”
Siebe lag weer op zijn handdoek, verwarmd door de zon.
“Kom jongen, we gaan ons aankleden,” zei vader.
Thuis dacht Siebe over zijn droom na:
“Die wonderlijke vogels zochten de verte. Daarom krijg ik ook verlangen om die te zoeken. Maar wat voor verte? Ik voel het aan. Het is een verte, die steeds blijft reizen, tegelijk een verte, die mij voortdurend omringt. Het is mijn wil om God te blijven volgen en naar Zijn wensen te leven.”
Siebe was een volwassen man, woonde nog in Drachten.
Dikwijls kwam hij in het bos van Olterterp of tussen de struiken aan het meer de Leyen. Daarbij zweefden zijn gedachten voort, begeleid door het ruisende lover:
“Hier stroomt mijn hoofd eens heerlijk leeg. Alle overpeinzingen, betreffende mijn werk of huis, mag ik in deze vrije natuur voor een tijdje verliezen.
Maar een sterke gedacht troont op dit ogenblik in mijn hart en brein: als klein jongetje had ik eens een spookachtige verbeelding op de bosweg en een mooie droom bij het meer.
Ja, die denkbeelden blijven me er aan herinneren dat ik een eenvoudige volgeling van God ben en altijd zal zijn.”
Sterkende eenvoud
- Gegevens
- Geschreven door Messie, Han
- Categorie: Proza-Verhalen ter overdenking
- Hits: 1210