Even buiten het dorp, aan de landweg, stond een mooi huis, waarin een jongetje van vier jaar woonde. Dikwijls sloop de kleine Laurens heen en weer door de tuin. Dat ging voorzichtig voortschuivend, op handen en voeten of gehurkt. Daarbij verbeeldde het ventje zich Sinbad de zeeman te zijn. Hij, de dappere sprookjesheld, moest de strijd met gevaarlijke monsters aangaan. Deze vermeende ondieren waren de kippen van buurman en buurvrouw Hoenders. Die kakeltantes liepen steeds vrij rond. Ze kwamen nogal eens in Laurens' tuin. De spelende Sinbad kroop dan langzaam naar hen toe.
"Ik ben een stoere durfal! Ik zal deze vreselijke reuzenvogels wegjagen!"
Luid tokkend en krijsend fladderden de kippen op om aan hun achtervolger te ontkomen. Laurens bleef de kippen opjagen, schoot door de heg heen en was in de tuin van de buren. Mevrouw Hoenders zat buiten, op een rieten stoel, en borduurde een kleedje.
"Brutaal jochie, je mag mijn kippen niet plagen en zeker niet in mijn tuin komen! Ga maar gauw weg, naar je moeder toe!"
Beschaamd liep Laurens naar huis toe. Nee, nu had hij geen zin meer om een indrukwekkende avonturier te zijn.
's Nachts droomde Laurens dat buurvrouw Hoenders hem wenkte;
"Kom maar gerust in mijn huis," zei ze, hem zacht bij de hand nemend. Samen gingen ze haar huiskamer binnen. Mevrouw Hoenders stak haar vinger op.
"Laurens, hoor je hoe de bloempjes jou goedendag zeggen?'
Op de boekenkast stond een oude porceleinen suikerpot, die nu diende als vaas voor grote madelieven. De witroze kroontjes knikten levendig, waarbij ze een rinkelend geluid maakten.
"Fijn, dat je er bent, Laurens," meende het stomverbaasde kereltje te verstaan. "Blijf maar gerust een hele tijd hier. Onze meesteres meent het helemaal goed met je."
Laurens werd wakker en begon hard te lachen. Hij riep zijn moeder , die juist naar bed wou gaan.
"Mamma, bloemen zijn aan het praten!"
Moeder kwam en knielde bij het bed van haar zoontje.
"Laurens, ga maar lekker slapen. Bloemen spreken hun eigen taal, maar die kunnen wij niet verstaan."
Een jaar of zes later wandelde Laurens door wijde velden. Hij was nu een ondernemend knaapje, dat graag allerlei planten zocht. Wat was het toch mooi, al die wilgenroosjes in het hoge gras! Ruisend wiegden de tere bloementrosjes in de wind.
"Verder tussen ons door," klonk het in Laurens' oren.
Laurens ging liggen en schoof op zijn buik voort.
"Ja, geniet maar van die roze schemer van ons wilgenroosjes," werd er boven hem gefluisterd. "Jij voelt je goed thuis in ons zachte, geurige rijk. Keer je maar van de harde wereld af.
Vol blije gedachten kroop Laurens verder. Wat zou hij nog meer voor prettigs te horen krijgen? Opeens zag hij geen roze schemer meer om zich heen. Wel doemde het helle geel van teunisbloemen voor hem op. Wat waren hun woorden?
"Laurens, onze felle kleur geeft mensen en dieren moed om steeds iets te ondernemen. Vlinders en kevers vliegen des te levendiger als ze ons zien. Laurens, keer jij terug naar waar je thuishoort. Als je er ooit tegen opziet om iets belangrijks te doen, laat dan de teunisbloemn in je gedachten zijn. Ons allerzuiverste geel zal je bijstaan."
Laurens was een jongeman, die veel van de natuur wist. Vaak bekeek hij heel kleine plantjes door een vergrootglas.
"Spreken planten een taal?" dacht Laurens, terwijl hij de ragfijne blaadjes en stengeltjes met een naald uit elkaar haalde. "Nee, wij moeten maar proberen te ontdekken wat planten voelen en beleven, en het zal vast wel lukken om te weten te komen, wat er in hun ziel omgaat."
Laurens, een bekende bioloog, schreef boeken over al hetgeen groeit, bloeit en verder leeft. Mensen die hier meer van wilden weten, kwamen graag naar hem toe. Dan kregen ze altijd goede uitleg.
Op zekere dag zat Laurens achter zijn microscoop. De wereld binnen een klein rozenblaadje liet zien welke plantjes en diertjes deze gekoesterde bloem bewonen. Eén van die plantjes begon ineens heel snel te groeien, en - zag er tenslotte zelf uit als een mooie, roze roos. Ze sprak tot Laurens:
"Zelfs de zwakste zucht, welke in mij klinkt, heeft iets te verrellen. Als je die taal wilt verstaan, moet je aan vroeger denken. Wat zeiden de bloemen van mevrouw Hoenders? Herinner je je nog de wilgenroosjes en de teunisbloemen?"
Ja, hoe nietig ik, microscopisch wezentje, ook mag zijn, in mij schuilen de grootheid en de geheimen van het heelal. Dat is waar de Maker van het Al reeds in de oudste tijden aan werkte, nu nog werkt, en in eeuwigheid zal werken. Hij, die zo onnoemelijk groot is, voelt ook vreugde en verdriet bij een allerkleinste gebeurtenis. De Schepper proeft het levensgenot van bescheiden kevers. Hij bekommert zich om microben, wier streven en doen zich in het onzichtbar afspeelt."
Laurens leunde achterover in zijn stoel, dacht diep na. Graag zou hij de gave van zijn jeugd herwinnen: wijze prilheid.