Lieflyck en de soet

Snuffelend op internet stuitte ik onlangs op een gedicht van Jan Luyken (1649-1712). Hij vertelt iets over zijn Gods beleving. Het gedicht kwam ik op meerdere plaatsen tegen. De hier weergegeven versie is geschreven in de Oudhollandse spelling. Leuk om dit gedicht eens hardop te lezen en deze prachtige poëzie in je gevoel te vertalen.

De ziele betracht de nabyheyt Gods

Ick meende oock de Godheyt woonde verre,
In eenen troon, hoogh boven maen en sterre,
En heften menighmaal myn oogh,
Met diep versuchten naer om hoogh;
Maer toen ghy u beliefden t’openbaren,
Toen sagh ick niets van boven nedervaren;
Maer in den grondt van myn gemoet,
Daer wiert het lieflyck ende soet
Daer quamt ghy uyt der diepten uytwaerts dringen.
En, als een bron, myn dortstigh hart bespringen,
Soo dat ick u, ô Godt! bevondt,
te zyn den grondt van mynen grondt.

Als ik naar de spelling van de woorden kijk en de bloemrijke taal hoor dan krijg ik het volgende beeld.
In een koude donkere kamer zit iemand in valige, grijze kleren op een harde houten stoel aan tafel. Op de kale, gevlekte tafel staat een kaars of een olielampje, ligt een homp brood op een diep bord en staat een tinnen kroes naast een stuk kaas met gaten. In de hoek van de kamer brandt een klein vuurtje en warmt een kat zich ervoor, zittend naast een paar turven. Geconcentreerd en diep gebogen over het perkament komen de woorden met de ganzenpen op papier. Voorzichtig en toegewijd om geen vlekken te maken en geen papier te verspillen. Er is geen luxe, maar toch moeten de woorden geuit.
Het contrast van dit uiterlijke beeld met mijn situatie is groot. Vanuit mijn comfortabele stoel in een lichte en goed verwarmde kamer (maar wel met kat!) kijk ik relaxed naar het beeldscherm van mijn computer. Ik realiseer me echter dat het verschil in de oppervlakkige zaken ligt. Als ik met Jan Luyken zou kunnen spreken, zouden we verbaasd zijn over de verschillen in leefomstandigheden en zou het gesprek misschien niet zo gemakkelijk zijn. Echter zodra het gesprek zou komen op dit gedicht en op ons innerlijke-zelf dan zouden we elkaar direct herkennen en kunnen aanvoelen. Wat moeten we met het geloof, met God, met Godsbeleving, met onrecht, met oorlog, met pijn enz. Veel herkenbare vragen die van alle tijden waren en van alle tijden zullen zijn. Wij zijn bevoorrecht als we hier in vrijheid over mogen mijmeren.

Jan Luyken met zijn ganzenveer en ik op de computer.
Submit to FacebookSubmit to Google PlusSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn