In een wereld vol zorgen lijkt Hij voor velen verdoken; als verzwolgen. In een wereld vol ziekte en pijn waar harten, geslagen met diepe wonden, op verkeerde wegen een heelmeester zoeken omdat zij denken dat Hij voor hen onbereikbaar is. Zij voelen dat zij onmachtig zijn om zichzelf op te richten, zichzelf te helen en zo kwijnen zij weg. Nochtans wil Hij, met heel Zijn heil, met Zijn zorg en geduld, Zijn barmhartige liefde delen. Geen delinquenten kunnen Hem afstoten, geen hinderpalen Zijn werking beletten, Zijn Zijn ontzetten, als men zou bidden vanuit diep geloof, gevuld met vertrouwen, ontzet van alle wantrouwen; als men bereid zou zijn zichzelf te geven in plaats van steeds zelf te willen bepalen hoe een ander zich moet geven.
Er is zoveel lijden dat Hij zou kunnen helen. Zo veel troost zou Hij kunnen brengen in een wereld vol verdriet. Maar de mens, Zijn kind, ach... de mens... gelooft het niet altijd. Grote horden gaan op stap en teisteren de zwakken. Deze zijn soms veel te zwak om Hem te willen zoeken. Door overmacht van anderen laten zij zich gelaten overtroeven om zo in eenzaamheid in hun lijden onder te gaan.
De machtigen, in hun bruut geweld, verlangen niet om Hem te vinden, want eens een band met Hem gesmeed, eens Zijn wereld binnengetreden, moeten zij toestaan dat hun wereldse macht, die wordt gestuurd door het verlangen hun broeders te overheersen, door Hem wordt ontbonden. Dan worden zij door Hem gelouterd en hun nemen wordt omgezet in geven. Zo wordt hun zelfzucht en eigenliefde gekeerd en belangloze liefde en hun strijdlust wordt vrede. Dat willen zij vermijden!
Vandaag, op deze dag ziet Hij in’t wereldrond vele beruchte zielen, duister en hard, totaal ontgrond, die hun roots in Hem hebben verlaten. Hoe diep verwond is Zijn hart wanneer Hij ziet hoe diep zij dalen, ondanks dat zij in hun hoogheidswaanzin denken dat zij ver uitpuilen en stralen als een diamant. Zij evenaren wel de hardheid van dit edele juweel, doch de straling is vals. Door hun eigen ingebeelde zon wordt er een valse schijn opgelegd.
‘Hoelang moet Hij dit bruut geweld nog aanschouwen?’ dat is de vraag die Hij jou stelt. Laat het je een troost wezen dat, midden in dit bruut geweld, mensen knielen tot Zijner eer. Dat mensen elkaar de handen reiken en naar verzoening zuchten. Op die kleine schare rust hoop op betere tijden. Een kleine kudde, door Hem geleid! Zij blijven trouw aan Zijn gericht... in vurigheid en ontdaan van eigengereidheid. Hun hele wezen, hun denken, hun handelen en hun zijn, ligt nog steeds in het verlengde van Zijn Zijn, door hun weten en hun geloof in Hem. Zonder dat zij het bezinnen stralen zij kracht uit die diep in het verborgene wortels doet groeien. Wanneer deze wortels, over de hele aarde verspreid, elkander zullen raken, elkander zullen voeden en zo, in één verstrengeld, een stevig netwerk zullen vormen, dan zullen er zuivere vruchten groeien. Het hele mensdom zou kunnen bloeien. Het onkruid zou geen weg meer kunnen vinden tussen Zijn netwerk van weelderig gewas. De bodem zou goed zijn en gezond. Dit, is een toekomstplan dat zijn weg zou kunnen vinden als kleinen en groten blijven bidden; als de kleineren blijven hopen en geloven dat hun hartsgebeden wortel schieten in een vruchtbaar gebied.
Zijn boodschap is een woord van hoop voor al Zijn kleine zielen, opdat zij verder hun netwerk van gebeden en offers zouden blijven voeden ondanks smaad en hoon, ondanks onbegrip en pijn, want slechts doorheen oprechte gebeden van nederige zielen kunnen ontwortelden eens geworteld worden in Zijn Zijn.
Hij is dankbaar voor eenieder mensenkind dat leven wil voor Hem, zichzelf geven wil om Hem en de mensheid te dienen. Hij is dankbaar en zegent al diegenen die Hem zijn toegedaan.
Ef. 4, 1-6:
Ik de gevangene in de Heer, vraag u met aandrang; leidt een leven dat beantwoordt aan de roeping die gij van God ontvangen hebt, in alle deemoed, in zachtheid en in lankmoedigheid, liefdevol elkaar verdragend. Beijvert u de eenheid des Geestes te behouden door de band van de vrede: één Lichaam en één Geest, zoals gij ook geroepen zijt tot een en dezelfde hoop waarvoor Gods roeping borg staat. Eén Heer, één, geloof, één doop. Eén God en Vader van allen, die is boven allen en met allen en in allen.
Psalm 24:
1. Van de Heer is de aarde en al wat zij draagt, de wereld en wie haar wil bevolken
3 Wie mag dan bestijgen de berg van de Heer, wie mag zijn Zijn Heilig domein
4. Die rein is van handen en zuiver van hart, die zijn ziel aan valsheid niet biedt, die zijn eed aflegt zonder arglist.
Lucas 12, 56-59:
Huichelaars! Van het beeld van het land en lucht weet gij de juiste betekenis te bepalen, maar waarom niet van deze tijd? Hoe komt het dat ge niet uit uzelf de juiste gevolgtrekking maakt?
21.1.1994