Wanneer zou het gebeurd zijn? In elk geval lang geleden, in de tijd dat er nog heel wat handelsmensen langs de wegen liepen.
De marskramer Berend ging met zijn kistje vol zeep, geneesmiddelen en sieraden van dorp naar dorp, van stad naar stad. Vaak ging de reis door grote bossen, waar wel eens rovers konden loeren. Maar Berend vertrouwde op God en voelde aan dat de Hemelse Vader hem steeds beschermde.
Als hij op een marktplein stond, werd een mondharmonica aan de lippen gezet. Berend speelde wat in zijn gedachten kwam. Dikwijls waren het geloofsliederen, ook weleens grappige wijsjes, die hij vanaf zijn jeugd al kende. Op zijn mooie muziek kwamen eerst kinderen af, daarna ook grote mensen. Van die spelende marskramer wilden ze graag kopen. Veel doosjes en sieraden verhuisden van het kistje naar rijke of eenvoudige huiskamers.
Zomer of winter, Berend stapte lustig langs de wegen, verdroeg zowel hitte als kou.
Als hij veel verkocht had, sliep de man 's nachts vaak in een herberg. Soms raakte Berend zijn koopwaar moeilijk kwijt. Dan waren de stal of schuur bij een boerderij de plaatsen om te overnachten. In mooie zomernachten was het best leuk om een rustplaats aan de kant van de weg te zoeken. Dan wandelde Berend de volgende morgen langs bloeiende weiden en bossen vol vogelzang. Hoe genoot hij van Gods wonderbare Schepping!
In een grote stad werd onze marskramer 's avonds eens bedreigd door een collega. Berend stapte na een dag vol goede zaken naar zijn hotelletje.
"Smeerlap, jij hebt vandaag gestaan waar ik altijd mijn waren aanbied!" snauwde die kerel, terwijl hij met een groot mes op Berend afkwam.
"O, almachtige Heer van de Hemel, staat U mij bij!" kwam het er bij Berend bijna onwillekeurig uit.
De aanvaller schrok zo van deze woorden dat hij razendsnel de benen nam. De opgeluchte marskramer wandelde rustig naar zijn nachtverblijf.
Vele jaren gingen voorbij. Berend zag veel veranderen. In alle plaatsen verschenen mooiere, grotere winkels en warenhuizen. Maar zelf was hij tevreden met zijn eenvoudige mars en bleef gewoon zijn werk doen. Naar groots of wonderlijk gebeuren verlangde Berend niet.
Ofschoon hij geen enkel boek las, bleef zijn vriendschap met God altijd hecht en sterk.. Daarom genoot hij van spelende kinderen om zich heen. Druk pratende mensen op straat bekoorden hem ook zeer.
Als een jeugdig iemand genoot Berend van zijn kleine handel, ook al was hij intussen een oude man geworden.
Op een zoele avond in Mei werd een grote kersenboomgaard gekozen om te overnachten. Vermoeid zat Berend ruggelings tegen een boomstam.
"Wat heerlijk om voor het inslapen die geurige schermen van witte bloesem boven mij te hebben." dacht hij. "De nachtzwaluw verblijdt me met avondzang."
Overgelukkig bad hij tot de Heer, dankte voor het lange leven achter hem, dat ondanks eenzaamheid toch welbesteed en vol aanspraak was geweest.
Berend sliep in. Vredig verliep de nacht. Onze Lieve Heer zag naar Zijn geliefd kind.
De marskramer werd weg geroepen van de aarde, werd deelgenoot van d' eeuwige Hemelse vreugde.