En ze was het weer net niet..
Haar hele leven was gekenmerkt door ‘net niet’.
Ze had net niet een gewone jeugd gehad.
Ze hoorde er net niet bij op school.
Ze had haar opleiding net niet gehaald.
Ze had net niet genoeg capaciteit om haar baan vol te houden.
En het meest nare was dat ze net niet gelukkig genoeg was om haar leven de moeite waard te blijven vinden.
Het steeds maar vechten tegen het gevoel van ‘net niet’ sloopte haar.
Vertrouwen in zichzelf was weg.
Hoop was weg.
Kracht was weg.
Geloof was weg.
En echte liefde kende ze niet.
Onrustig zwoegde ze om acceptatie. Om waardering.
Maar het was net niet dat wat ze zo graag zou willen ontvangen.
Ze had net niet genoeg moed om een einde aan haar leven te maken.
Zo kwam ze terecht in een cirkel van opgenomen zijn, even opklimmen en weer terugzakken.
Ze haatte haar spiegelbeeld, ze haatte alles van zichzelf wat het net niet was.
Ze haatte haar zijn op de aarde.
Tot op een dag toen ze net niet de trein haalde…
Zuchtend ging ze zitten op een bankje van het station. De zon kwam net niet door de wolken.
En daar was het, dat vreemde gevoel dat er iemand naar haar keek.
Ze keek op, en daar was Hij. De meest liefdevolle ogen keken haar aan.
Het was zo licht om Hem heen.
Maar wat het meeste opviel aan Hem was die traan die over Zijn wangen liep.
En toen zei de zachtste stem die ze ooit gehoord had: ‘Ik ben de Schepper. En op een dag heb Ik een heel uniek mens geschapen. Ik heb altijd al gewild dat zij er zou zijn. Ik heb altijd al geweten dat ze Mijn kind zou worden.
Hoe zij eruit zou zien was helemaal volgens Mijn eeuwig plan.
Ik was tevreden, helemaal tevreden over het resultaat.
Ik keek met welbehagen naar Mijn schepsel.
En nu, Mijn schepsel is niet blij met zichzelf. Al het goede wat ze juist wel heeft gedaan ziet ze niet.
Ze ziet haar schoonheid niet. Ze ziet niet hoeveel mensen blij met haar zijn.
Ze ziet het niet.
En het ergste is: ze ziet Mijn intense, oneindige liefde niet.
Ik hou van haar..
Net niet genoeg? Nee, oneindig genoeg. ‘
Hij keek haar aan en een nieuwe traan rolde over Zijn wang.’ Ben je bereid Mij te geloven en achter Mij aan te komen? Ben je bereid jezelf te vergeven en Mijn liefde te accepteren?
Of zie je het net niet genoeg zitten om de nieuwe weg van hoop en vertrouwen met Mij in te gaan?’
Als in een droom stond ze op, liep naar Hem toe en viel Hem om Zijn hals. Zijn traan vermengde zich met de hare.
En op datzelfde moment veranderde haar hart. Een diepe, warme liefde nam plaats in haar.
Hij hield echt van haar. Ze mocht er zijn. Ze was geliefd.
Jezus had meer dan genoeg voor haar geleden. Was opgestaan uit de dood voor haar!
Zoals Hij gekomen was, zo was Hij ook verdwenen. Maar niet uit haar hart. Nooit meer.
Ze voelde langs haar wang. Zijn traan. Een traan voor haar van Hem.
Ze zou nooit meer het meisje zijn die het net niet was.
Daar was ze veel te kostbaar voor gekocht.
De rest van haar leven besteedde ze aan het helpen van mensen die waren zoals zij ooit was.
En toen ze op een dag, toen de zon net wel door de wolken heen brak, haar laatste adem uitblies zuchtte ze: ‘O Jezus, U bent net op tijd, ik verlang er zo naar om bij U te zijn.’
De hemel juichte toen dit koningskind binnengehaald werd.
Annemarie Verdoes