(een vrije vertaling van Matth. 21: 12 t/m 16 en Psalm 8: 3)

Na de intocht te Jeruzalem is Jezus’ eerste gang naar de tempel. Zojuist is Hij enthousiast binnengehaald, rijdend op een ezeltje. Mensen legden hun kleren op de weg en zwaaiden met palmtakken die ze van de omringende bomen sloegen. De hele stad is in rep en roer en Jezus hoort omstanders vragen: ‘Wie is dit?’
Het antwoord is: ‘Dit is de profeet Jezus, Hij komt van Nazareth uit Galilea’.
Ontroerd hoort Jezus het geroep aan de kant: ‘Hosanna de zoon van David’ en ‘Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer’. Zouden ze weten wat ze roepen?
Natuurlijk kennen ze deze woorden uit de Psalmen waarin ze worden onderwezen, maar snappen ze echt dat het om Hem gaat? Hij, de Messias?
 
In de buurt van de tempel stapt Jezus van het ezeltje en loopt het rumoerige plein op. Daar treft Hij een zootje ongeregeld aan. Elk respect ontbreekt hier in het Huis van Zijn Vader.  Hij wordt verdrietig boos, gooit de tafels om van de wisselaars en de stoelen van de duivenverkopers. Jezus jaagt ze er allemaal uit.
Wat denken ze wel niet? Het Huis van Zijn Vader is er om te bidden, te horen als de Wet wordt voorgelezen, verzoening te vragen en te ontvangen en niet om als een rovershol te gebruiken!

Als alle uiterlijke ‘ongerechtigheid’ en ‘onreinheid’ uit de tempel is verdreven en de rust weer terugkeert, is er ruimte voor de Heer om te genezen.
Ze komen, de één na de ander. Ze hebben allang gehoord dat er een Man is die wonderen doet, die zegt dat Hij de zoon van God is. En ze geloven dat, want als je deze bijzondere dingen doet, dan moet je wel van God komen.
De blinden en de lammen, ze komen tot Jezus en Hij geneest hen.
Hier zien we Jezus in de tempel, die zojuist gereinigd is van ‘rovers’ (rovershol), van lui die dus ‘roven’, ‘stelen’. Wat stelen ze? De zuivere godsdienst! Ze stelen dat wat God heeft bedoeld om in een reine relatie met Hem te kunnen leven en van Hem te kunnen ontvangen. Hier in Zijn heiligdom waar Hij Zich laat ontmoeten.
Maar wie zijn er op dit moment nog bij Jezus in de opgeruimde tempel?
We lezen van overpriesters en schriftgeleerden en dat lijkt logisch, want dit is hun dagelijks werkterrein.
Maar merkwaardig genoeg wordt er nog een groep genoemd.
Namelijk: kinderen. Waarom vinden we op dit moment kinderen in Gods Heiligdom?
Op het moment dat de rovers eruit gestuurd zijn met hun onreinheid en schuld, zien we de kinderen daar bij Jezus, rein en onschuldig. Jezus heeft hen niet weggestuurd.
En de kinderen roepen enthousiast als ze zien wat Jezus doet. Ze hebben vast met open mond staan kijken toen die ene blinde man, die ze al zo vaak bij de poort hadden zien zitten om te bedelen, blij jubelde: “Ik kan weer zien.”
Ze maken mee hoe verlamde mensen ineens weer kunnen opspringen en lopen.
Ze beleven het van heel dichtbij en uiten zich op een spontane onbevangen manier:
‘Hosanna de zoon van David’.  En nog eens: ‘Hosanna de zoon van David’ Dezelfde uitroep als buiten op straat werd gedaan. Misschien hadden deze kinderen ook in de menigte samen met hun vaders en moeders aan de kant gestaan. Ze moesten misschien wel hun kleine ellebogen gebruiken om zich naar voren te wringen om zo een glimp van Jezus te zien. En nu, nu kunnen ze Hem haast aanraken als ze zouden durven.
Hun blije gezichtjes met stralende ogen vallen op in het heilige decor.

Ineens zien de kinderen dat de bazen van de tempel, de grote mannen, naar Jezus toe gaan en dat ze met priemende vingers hun kant op wijzen. Ze horen plechtige stemmen haast fluisterend vragen:
‘Hoort U wel wat ze zeggen?’  Kinderogen zoeken de blik van Jezus en houden hun adem in. Hadden ze misschien niet zo hard moeten zingen en roepen? Zou Jezus hen nu toch nog wegsturen? Jezus kijkt naar de groep kleintjes en zegt vriendelijk:
‘Ja, Ik heb het gehoord.’
Hij draait zich om naar de wijze mannen in hun deftige jurken en vraagt:
‘Hebben jullie dan nooit dat vers in Psalm 8 gelezen? Dat God, mijn Vader, uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen Zijn loflied laat zingen?’
Een zucht van verlichting ontsnapt er bij de grotere kinderen en de lucht blaast zachtjes over de hoofdjes die vlak voor hen staan. Ongeduldige kleintjes huppelen alweer en eentje begint met een hoog stemmetje opnieuw: ‘Hosanna zoon van David’. Een ouder meisje trekt de kleuter aan zijn arm naar zich toe. Het kind kijkt verbaasd omhoog en vraagt:‘Mag ik niet zingen?’
 
Een indringende vraag die in de context van dit verhaal de kern van het aanbidden diep raakt. Het kind komt puur bij God.
Schriftgeleerden, overpriesters, dominees, vaders, moeders hebben vaak bagage bij zich van opgelegde regels, geboden en mogen van hun kind leren om die ‘last’ van zich af te schudden.

Misschien komen de woorden uit Psalm 8 zoals het Joodse volk dat leest in hun Midrasj vandaag wel in mij en in jou tot zijn doel. Tot Zijn doel. En laten we dan maar in Zijn liefde zwijgen.

Door het gestamel van pasgeborenen en zuigelingen hebt U de grondslag van macht gelegd om ondanks tegenstanders vijand en wreker tot zwijgen te brengen

16 november 2010,
inge klumper

Submit to FacebookSubmit to Google PlusSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn